Geen ongelijk span met ongelovigen (2 Kor.6:14)?
28 maart 2014 Plaats een reactie
Vraag:
Wat is de betekenis van 2 Kor.6:14-18 (‘Vorm geen ongelijk span met ongelovigen.’)? Betekent dit bijvoorbeeld dat je als christen-jongere geen lid kunt zijn van een niet-christelijke voetbalvereniging en dat je zo weinig mogelijk moet samenwerken met ongelovigen?
Reactie:
De uitleg van 2 Kor.6 (‘loop niet in een en hetzelfde span met ongelovigen’) begint bij de hoofdlijn van het betoog van Paulus. In het eerste hoofddeel van de brief (2:14-7:4) belicht Paulus zijn apostelschap. Zijn relatie tot de gemeente in Korinte was verstoord. Hij sluit dit gedeelte af met een aantal opmerkingen over de wederkerige betrokkenheid tussen de Korintiërs en hemzelf (6:11-7:4).
Paulus merkt op dat hij een groot hart heeft voor de gemeenteleden, maar dat zij juist enghartig zijn naar hem (6:11-13). Hij ziet dat als oorzaak van de verstoorde relatie. Daarna waarschuwt Paulus scherp voor het vormen van een ongelijk span. De beeldspraak is bekend uit Lev.19 mbt het inzetten van dieren in de akkerbouw. Paulus gebruikt het hier overdrachtelijk. De vraag is wie hier met ‘ongelovigen’ worden bedoeld.
Er bestaat een uitleg die onder ‘ongelovigen’ alle niet-christenen verstaat. De conclusie zou dan moeten zijn dat gelovigen zo weinig mogelijk met niet-christenen zouden moeten samenwerken. Een oproep om zich te isoleren van de maatschappij is echter niet in overeenstemming met wat Paulus elders schrijft (1 Kor.5:10; 7:12-14; 10:27). Het past ook niet in de lijn van de brief en verklaart niet de heftigheid van zijn waarschuwing. Wanneer toch de uitleg wordt gevolgd dat ‘ongelovigen’ alle niet-christenen zijn, is het de vraag wanneer er sprake is van een ‘span’: een structurele verbinding van zaken die niet samen kunnen gaan. Mijns inziens gaat dit niet op voor een sportvereniging.
Een betere verklaring is, dat Paulus hier doelt op zijn niet-christelijke opponenten, die de gemeente tegen hem hebben opgezet. Deze opponenten komen in de hele brief voor (zie 11:4; 13-15; 23). Ook in 4:4 worden met ‘ongelovigen’ de opponenten van Paulus bedoeld. Deze mensen zijn bekend als zg. ‘sofisten’: rondtrekkende wijsheidsleraars die niet in Christus geloven, maar zich wel als ‘gelovigen’ presenteren. De vermaning van Paulus krijgt zo een heel duidelijk profiel in het geheel van de brief: geef geen gehoor aan zogenaamde gelovigen die verdeeldheid in de gemeente zaaien en de prediking van het evangelie door Paulus onmogelijk maken. De gemeente moet beseffen dat zij zelf de tempel van Christus is, en daarom niet afhankelijk is van menselijke wijsheid en slimme redeneringen. Alleen wie bij de Heer blijft, mag leven in zijn nabijheid.
In de overwegingen in hoeverre samenwerking mogelijk is met ongelovigen, spelen ook nog andere argumenten een rol. Een christen is geroepen om de vrede van de stad te dienen (1 Pet.3), maar moet zichzelf ook onbesmet van de wereld bewaren (Jak.1). Uit 2 Kor.6 kan niet de conclusie worden getrokken dat (kinderen van) christenen niet deel zouden mogen nemen aan een niet-christelijke sportvereniging. Andere motieven verdienen hierin wel overweging: – het ontwikkelen van talenten en verlangens; – de plaats van ontspanning en hobby in het leven; – de cultuur en sfeer binnen een sportvereni-ging; – de kosten in tijd en geld. Een verbod is minder vruchtbaar dan een goede begeleiding en betrokkenheid van ouders of zelfs medewerking als vrijwilliger.